top of page

Een waar gebeurd verhaal van het Almelose platteland uit de jaren '50

  • Foto van schrijver: mfacentrumalmelo
    mfacentrumalmelo
  • 24 sep 2018
  • 3 minuten om te lezen



Uit de memoires van een vakantiewerker…

Het zal begin jaren 50 van de vorige eeuw geweest zijn, dat mijn vader, tijdens de avondmaaltijd, uiting gaf aan zijn voornemen, om mijn oudere broer en mij de waarde van de gulden beter te doen leren begrijpen. Hij had, zo zei hij, daar­toe al de nodige stappen onder­nomen: met de heer Rog­mans, de toenmalige rent­meester van de Graaf – die hij ambtshalve kende – had hij daarover al sluitende afspraken gemaakt. Geduren­de een maand van de komende zomervakantie zouden mijn broer en ik bij een boer als hulpje te werk worden gesteld. We zouden dan wat verdienen (wat erg leuk voor ons was), dagelijks in de buitenlucht werkzaam zijn (wat zeer gezond voor ons was) en voorts zou het mijn goede Moeder ontlasten van de indringende aanwezigheid van twee opgroeiende puberende knapen tijdens de aanstaande grote vakantie (wat volgens mijn broer en mijzelf feitelijk de hoofdreden was!).

Alzo geschiedde en op een vroege maandagochtend (wij zouden om 7 uur beginnen) fietsten wij broederlijk door de Graven Allee, richting Bolkshoek, naar twee naast elkaar gelegen boerderijen. De boerderij, waar ik terecht kwam werd bestierd door twee jonge boe­renzonen, die de leiding van de boerderij van hun langdurig zieke vader hadden overgenomen.

Bij mijn aankomst waren de 20 koeien reeds met de hand gemolken en was de melk door de boerin ge­zeefd en in van tevoren zorgvuldig schoongemaakte melkbussen overgedaan. De melk moest aan de straatweg worden geplaatst (mijn eerste taak), om kort daarop door de melkrijder te worden opgehaald voor verder transport naar de melkfabriek. De melkrijder had gelijktijdig enige bussen met afgewerkte melk (de zogenaamde ondermelk) aan de straatkant achter­gelaten en die moesten dus weer opgehaald worden (mijn tweede taak). De ondermelk werd met krachtvoer vermengd en aan de varkens gevoerd, een bezigheid, waarbij eveneens mijn assistentie was vereist.

Daarna was het tijd voor koffie. Wij zaten in de keuken, waar mij bleek, dat van de Twentse boerenbevolking gezegd kan worden, dat zij van tamelijk zwijgzame aard kan zijn. Door de kleine raampjes van de keuken keek ik uit op het met grind bestrooide erf (later in de week zou blijken, dat het mijn taak zou zijn, om ‘s zaterdagmiddag dit grind van onge­rechtig­heden te schonen en netjes aan te harken). Op het erf ontwaarde ik opeens de figuur van een wat oudere man, die, met de klep van zijn pet wat ver over ogen, recht op de keukendeur afkwam. De jongste zoon had hem ook gezien en kondigde aan; “doar hei Freek ok wah”. Freek was de wat oudere buurman, die af en toe eens langskwam, om te zien of de jonge broers soms wat hulp nodig hadden, nu hun vader zo ernstig ziek op bed lag. Freek kwam binnen, ging zitten en kreeg ook koffie. Over en weer werden de gebruikelijke be­groetingen uitgewisseld. Daarop viel er de gebruikelijke stilte. Freek wiep zijn hoofd wat naar achteren, zodat hij nu, onder de klep van zijn pet door, min of meer recht voor zich uit kon kijken. Zijn blik fixeerde zich op mij. Ik voelde, dat er een zekere spanning in de kleine keukenruimte ging ontstaan. “Hebt jullie” zo begon Freek, mij nog steeds strak observerend, “ok ne vollonteer?” Blijkbaar werd een boerenhulpje van mijn kaliber betiteld als “volontair”. Rondom mij klonk een instemmend gemompel, waarin tevens een bepaalde mate van afwachting doorklonk. Het bleef even stil. Freek weer: “Is dat ok zon’n slimm’n as zien breur?” Pats! Iedereen zat meteen op het puntje van zijn stoel. In tegenstelling tot de betekenis van het woordje “slim” in het Nederlands, heeft datzelfde woord in het Twents meestal een tamelijk ongunstige bijbetekenis. Aangezien ik me deze ochtend tamelijk onopvallend had gedragen, viel het oordeel over mij niet direct ongunstig uit. Het werd mij duidelijk, dat mijn broer dus werkzaam was bij deze buurman, bij Freek. En blijkbaar had hij daar iets uitgehaald, wat hem de kwalificatie van “slim” in de Twentse betekenis had opgeleverd. Ik was benieuwd. Freek begon met zijn uitleg: “he hef mie va’monn’n alle onnemelk in ’n règ’nput e donde’d”. Vanochtend was mijn broer met dezelfde opdracht begonnen als ik, namelijk met het wegzetten van de verse melk aan de straatweg en het daarop terughalen van de afgewerkte melk. Freek had hem daarop gezegd, om “de onnemelk mar in ’n silo te doon”. Het feit, dat mijn broer normaliter dagelijks het gymnasium doorliep, had echter helaas niet geleid tot kennis van het begrip “silo” bij boer Freek en bij gebrek aan een dienaangaande duidelijk voorstelling van zaken, had hij de afgewerkte melk dan maar in de op het erf staande regenput gekieperd.

“En” zo besloot Freek bedachtzaam zijn relaas, “dat hei d’r ok zo nog nich ’n moal weer oet…” En dan, na nog enig diepzinnig nadenken: “… en dat hei nich!”

Het boerenwerk als “vollonteer” is mij persoonlijk die zomer, en nog vele zomers daarna, best goed bevallen. Ik denk er nog vaak en met veel genoegen aan terug!

 
 
 

Recente blogposts

Alles weergeven

留言


© 2018 by WPAC Almelo Centrum

Volg ons op
  • White Facebook Icon
LogoVanKooten_edited.jpg
Carintreggeland RGB.jpg
BriedeCassese.jpg
LogoAdvVredehof-FC-goud.jpg
bottom of page